Willem van Tongeren de ‘kissieskêêrl’ 1864 –1942

1930

‘Een Epenaar die een standbeeld kreeg in Vaassen, wie doet hem dat na’. Dit was een reactie van winkelier Willem van Putten van de Countrystore uit Epe op de website Epernet op 5 december 2013, nadat ik onderstaande verhaal in mijn column “Woar blif de tied” had geplaatst. En inderdaad Willem van Tongeren de marskramer was een figuur die velen op de Veluwe zo ook in Vaassen, door zijn eenvoud en gelukzaligheid aansprak.

Op de eerste foto uit plm. 1930 ziet u Willem van Tongeren. Hun moeder was Teuntje Palm en hun vader heette ook Willem. Het gezin Van Tongeren telde zeven kinderen. De bekendste van de zeven kinderen was de marskramer Willem van Tongeren, die als vijfde in de rij op 20 januari 1864 in Epe werd geboren. Vader en moeder waren ‘dagloners’, d.w.z. het gezin behoorde tot de armste groep van de bevolking. Zij woonden eerst in de buurtschap Norel, daarna in Lohuizen en tenslotte weer in de buurtschap Norel.

Willem van Tongeren was dagloner, geb. Epe op 30-11-1821 – overl. Epe 14-01-1902. Hij was de zoon van Hendrik Egberts van Tongeren en Petertje van den Burg. Hij huwde te Epe op 13-09-1845 met Teuntje Palm dagloonster, geb. Epe 27-03-1826 overl. Epe 04-03-1905, dochter van Aaltje palm, vader onbekend. Er werden 7 kinderen geboren. Hendrikje geb. Epe 27-09-1843. Albert geb. Epe 06-12-1850. Petertje geb. Epe. 16-01-1858 overl. Epe 04-05-1860. Peter geb. Epe 21-09-1861, overl. Epe 19-03-1865. Willem geb. Epe 20-01-1864 overl. Beekbergen 07-11-1942. Hendrik geb. Epe 21-09-1870 overl. Epe11-04-1909. Teuntje geb. 21-09-1870 en overl. Epe 06-10-1886.

De huwelijksakte in 1845 van Willem van Tongeren en Teuntje Palm is door hun zelf in keurig schrift ondertekend.

De zonen van Willem en Teuntje de gebroeders Willem en Hendrik trokken in hun jonge jaren veelal met een kruiwagen vol schoon zand door het dorp Epe en probeerden dit zand aan de man te brengen. Het witte zand werd gebruikt om op de lemen vloeren in de kamers te strooien, wat dan dienst deed als een soort tapijtachtige bedekking. Ook werd het zand gebruikt voor het schuren van klompen. Tevens werd het fijne zand gebruikt om messen te slijpen. Er werd iets zand gestrooid op een plankje, denk hierbij aan een soort kaasplankje, en daarop sleep men messen. De 65-plussers herinneren zich mogelijk nog wel het rekje in de keuken met de potjes zand, zeep, en soda. Op de tweede foto ziet u de gebroeders Willem en Hendrik van Tongeren op een foto zo rond 1905.

Huisje Hanekamp

De gebroeders moeten hebben gewoond in het witte boerenhuisje van Hanekamp aan de Dellenweg hoek Holleweg. In alle gevallen woonden ze in een plaggenhut, die zoals aan de Dellenweg, langzaam werd omgebouwd tot een klein landarbeidershuisje. Na de familie van Tongeren woonde hier vrouw Johanna Cornelia Hanekamp-Vrielink geb. 05-10-1862 overl. 17-02-1947 en haar man Johannes geb. 25-11-1865 overl. 17-02-1947. In de volksmond sprak men over vrouw kúkelekú en Hans de Hane. Zij trouwden op 14 april 1894. Johannes is op een ongelukkige manier om het leven gekomen. Hij was hout aan het sprokkelen in de ballastput, achter de Eper Veste. De ballastput is een kuil die ontstaan is doordat er in vroegere jaren zand werd gegraven dat gebruikt werd voor de aanleg van de Lokaalspoorweg ‘Willem III’ de spoorbaan Apeldoorn-Hattemerbroek. De spoorbaan werd feestelijke geopend op 2 september 1887. Johannes was dus hout aan het sprokkelen, en is waarschijnlijk gestruikeld over een stobbe en kwam vervolgens met zijn hoofd tegen een uitstekende boomtak terecht. Hij verloor zijn bewustzijn en is door de koude ter plekke overleden. Toevallig heeft ene Appie Mulder hem gevonden onder de sneeuw, in bevroren toestand. In de dertiger jaren woonde Dine van Eek geb. 09-08-1878 overl. 19-04-1956 ook op deze plek, tot het huisje vervallen was en werd afgebroken. (In brand gestoken!).

De heer H. Beek schrijft als reactie in Ampt-Epe Nr 195, blz. 46. ‘Ik weet het niet zeker meer, maar volgens mij heeft de brandweer het huisje zelf aangestoken voordat het gesloopt werd, dit vanwege het ongedierte dat er huisde; ook is er geen poging ondernomen tot het blussen van de brand. Als jochie ben ik (met een oudere broer) bij deze brand aanwezig geweest en herinner mij nog goed de vieze vette grijsgele rook die opsteeg’. In 1948 werden de restanten van het huisje van Hanekamp gesloopt in verband met het bouwen van een nieuwe woning. In december 1949 betrok de familie J. Rabius de woning. Op de derde foto ziet u het ‘Huisje Hanekamp’, met Johannes Hanekamp in de deuropening zo rond 1940.

Hard werken

Vader Willem en moeder Teuntje hebben altijd hard moeten werken om aan de kost te komen. Zij probeerden op alle mogelijke manieren wat te verdienen. Zij werkten in het voor- en najaar bij de boeren op het land. In de winter ging Willem van Tongeren de bossen in om daar te werken, voornamelijk op de landgoederen Tongeren en Welna. Van berkentakken werden bezems gemaakt. En hij maaide de hei om daar boenders van te maken. De bezems en de hei moesten worden gebonden, en was een mooi klusje voor thuis daar kon iedereen meehelpen. De verkoop was voor moeder en de kinderen. Zelf ventte van Tongeren net als zijn beide zonen later met wit zand langs de deur, dat zaterdags na een grondige boenbeurt in de kamers gebruikt werd. Voor het paar geiten, die op de deel stonden of aan een spikke langs de weg, moest geitenvoer ingezameld worden. Dat was moeder haar deel, zij zorgde met de kinderen dat zij voldoende voer hadden voor zich zelf, maar ook voor de verkoop aan haar vaste klanten.

De familie van Tongeren was één van die gezinnen in Epe, die op de onvruchtbare grond woonden en een voortdurende strijd moesten voeren tegen honger en kou.

Nauwelijks naar school

De kinderen moesten natuurlijk meehelpen zo gauw dat mogelijk was. Van naar school gaan was dan ook nauwelijks sprake. De Dorpsschool van meester Paulus Vasseur, die van 1865 tot 1897 leiding gaf aan de school, kostte veel geld en dat was er niet. Bovendien konden de kinderen al vroeg meehelpen op het land en zo een paar centen verdienen. Mogelijk dat zij ’s winters wel naar school gingen, daar was het ieder geval warm, maar zeker is dit niet. Behalve misschien broer Hendrik, want Willem was in latere jaren vreselijk trots op zijn broer Hendrik die ‘zo geleerd was!’. Nu kon dat in de ogen van Willem al heel gauw, want voor hem was het leren niet weggelegd. Hij was een ‘eenvoudige van geest’, die als kind al graag in de berm van de weg lag te dromen. Hij groeide op als een goedmoedige jongeman, maar heel erg eigenwijs. Hij wist precies wat hij wilde en vooral wat hij niet wilde. En werken vond hij maar niks, dat was voor de dommen. De vierde foto gemaakt zo rond 1910, ziet u de Dorpsschool waar nu ongeveer de V.V.V.- met de Wereldwinkel is gevestigd.

Kinderen gaan bij boeren werken voor de kost

Zoals gebruikelijk werden de jongens en meisjes uit deze gezinnen naar de boer gebracht om daar de werken voor kost en inwoning en een zeer kleine vergoeding (één keer per jaar). Willem heeft verschillende boeren als werkgever gehad, goede en minder goede, maar het werd steeds weer een mislukking. Hij moest werken en dat deed hij niet graag en ook wel verkeerd. Bij de boeren kwamen op gezette tijden de marskramers aan de deur met textiel, met potten en pannen of met manden. Vooral de ‘kissieskêêrls’ trok Willem erg aan, zodat hij dit ‘vak’ ook maar ging doen. Met een laden kistje negotie zoals garen, band, knopen, doosjes lucifers en zeep als handel langs de huizen, en bij voorkeur langs boerderijen. Het was allemaal niet te zwaar en een heerlijk vrij leven. Van boerderij naar boerderij zwervend, hier en daar een praatje, daar koffie en op bepaalde boerderijen mee met de knechten aan het eten.

Willem van Tongeren wordt marskramer

Zijn broer Hendrik van Tongeren werd boerenknecht. En Willem dus marskramer, hij kon je voor 3 cent een doosje luzepotten, striekzwavels en zwaluwen of te wel lucifers verkopen. Maar als hij de centen had gebeurd, kwam er een linnen geldbuideltje met een touwtje uit zijn broekzak tevoorschijn om de ‘beuring’ op te bergen, er volgde dan steeds zijn stereotype vraag: ‘De lucifers hei’j zeker niet neudig?’ Hij wachtte het antwoord niet af maar borg de lucifers weer in zijn kissie. Het was een man in een boerenkloffie met maar anderhalve tand in zijn mond, een puntige neus, waar zo nu en dan ook een druppel aan hing, maar daar was de rode boerenzakdoek dan weer goed voor. Willem had ook nog ander bronnen van inkomsten, op verzoek en tegen betaling zong hij liederen. Met een doodernstige blik en met de pet af zong hij meestal het Wilhelmus of zondagsschoolversjes die hij van zijn moeder had geleerd. Vaak zong hij op de wijze van Kortjakje: God is zo oneindig goed, dat ik Hem beminnen moet. Leven, leven gaf Hij mij, en ook daar nog eten bij. God is zo oneindig goed, dat ik Hem beminnen moet. Hieronder leest u deze bewoordingen op een wat andere manier. Op de vijfde foto ziet u Willem van Tongeren als marskramer in de Beekstraat, in de nabijheid van ‘Villa Vijvervreugd’ zo rond 1930.

Hallo-psalm was typerend voor de “flierefluiter gods”

Bovenstaande titel stond er in het dagblad “TROUW” van 25 april 1984, waarin men een verhaal schrijft over Willem van Tongeren.

Hieronder enkele citaten:

Het dorp Vaassen bij Apeldoorn krijgt zijn eerste standbeeld. Dat zal niet gewijd zijn aan bijvoorbeeld Maarten van Rossum, veldheer van de hertog van Gelre, die eens op kasteel de Cannenburgh in Vaassen heeft gewoond, maar aan een man van het slag waarvoor men doorgaans geen standbeelden opricht. Het gaat in dit geval om de koopman “Kleine Willem”, een kleurrijke figuur, die destijds in Vaassen en wijde omgeving dagelijks langs ’s Heren wegen zwierf met lucifers, een handelswaar waarin hij zich gespecialiseerd had. Licht verspreidde hij overigens niet alleen met zijn lucifers, maar ook met zijn op godsdienstig geschoeide liedjes. Hij haalde hier mee zelfs de kolommen van de kerkelijke pers. Willem van Tongeren placht op zijn marskramerstrommeltje te gaan staan, verzocht om stilte, deed de pet eerbiedig onder de arm en dan ging het zo:

“Juich aarde, juich alom den Heer, hallo! – Dient God met blijdschap, geef Hem eer, hallo!, enzovoorts. En dit was zijn lijflied: “God is zo oneindig goed, dat men Hem beminnen moet. ’t Leven geeft Hij mij, eten, drinken nog daarbij”

Over Willem van Tongeren, die “flierefluiter Gods”, doen vele anekdotes de ronde. Bijvoorbeeld dat hij, wanneer hij ergens op zijn dagelijkse tochten een proper wasje aan de lijn zag, er een schone lange onderbroek afhaalde en er zijn eigen vuile exemplaar voor in de plaats hing.

Koninginnedag

Willem volgde de stem van zijn hart en trok jarenlang met "zien kissien op de rugge" over een groot deel van de Veluwe. Op het negotiekistje stond schots en scheef Jan Willem geschilderd. Het kistje hield hij altijd angstvallig onder zijn arm geklemd, alsof daar de schatten der aarde waren verborgen. In de jaren twintig van de vorige eeuw werd Koninginnedag altijd gevierd op 31 augustus, de verjaardag van Koningin Wilhelmina. Het was voor Willem het hoogtepunt van het jaar. Het ‘Oranje boven’ werd op zijn repertoire gezet. Zijn negotiekistje werd dan versierd met oranje linten en de Nederlandse vlag. Hij dronk dan bij hoge uitzondering een oranjebittertje, maar verder dronk hij nooit alcohol. Hij was altijd vrolijk en keek schalks met kleine pretoogjes van onder zijn pet de wijde wereld in. Ook was hij zeer koningsgezind en op de revers van zijn jas hing ook vaak een behoorlijk aantal medailles. Volgens zijn eigen zeggen en hierbij olijk uit zijn ogen kijkend, waren hem die door de ‘kooneginne’ persoonlijk opgespeld.

Nieuwjaarsdag

Nieuwjaar wensen kun je nog dagenlang na 1 januari doen vinden de melkrijder, de bakker, de wisselloper, de koopman en de bezorger van veevoer en noem maar op. Willem van Tongeren houdt het stug de hele maand januari vol. Willem was niet een marskramer als de anderen. Hij opereert vanuit een vast verblijfplaats in de omgeving. Het kleine mannetje draagt een kleine mars aan één riem opzij van zijn lichaam. Willem gebruikt maar één groet bij komen en gaan of zo maar gedag zeggen: ‘Saam!’ Wanneer een klant een keuze heeft gemaakt uit zijn magere assortiment en geld gaat halen, roept hij hem of haar als een volleerd koopman na dat hij nog veel meer heeft aan te bieden, bijvoorbeeld: ‘Pèperbuss’n he’k ok!’

De eerste dagen van januari heeft Willem ’s morgens een opgevouwen sloop in de zak van zijn veel te lange jas. Aan het eind van de dag torst hij die vaak, halfvol met ‘oeuliekrappen’ en ‘pufferties’ die hij bij zijn clientèle heeft gekregen na zijn oprecht gemeende goede wensen, op zijn rug mee. Zij geestelijke mars heeft weinig gewicht, daar hoeft hij zich niet aan te vertillen.

De kost oplopen

Willem was een markant figuur en zwierf veel langs boerderijen en kwam ook vaak in Vaassen en bleef dan veelal slapen in de buurtschap ‘t Loar. Bij de boeren kon hij veelal rekenen op een kop koffie en kon hij vaak mee eten. Willem kon niet rekenen en ging af op de grootte van de muntstukken. Hij vond tien losse centen meer waard dan één zilveren dubbeltje. Een artikel van 35 cent moest betaald worden met kwartje en een dubbeltje, anders was het niet goed.

Hij had een prachtig leven en thuis werd er goed voor hem gezorgd. Maar er kwamen voor Willem droeve tijden. Eerst overleed vader, in 1902. Hendrik kwam thuis om moeder te helpen, maar in 1905 overleed ook moeder Teuntje. Hendrik en Willem bleven alleen achter en Willem moest ook thuis helpen. Hendrik kon het niet alleen af. Als in 1909 zijn broer Hendrik, die ongetrouwd is gebleven, op 41 jarige leeftijd ook sterft, blijft Willem alleen en vrij hulpeloos achter. De diaconie ontfermt zich over hem en hij wordt ‘bestedeling’, d.w.z. de diaconie betaald de kost en inwoning bij een gezin, dat Willem wil opnemen. Dat lukt wel, de gezinnen willen hem best in huis hebben, omdat hij goed gehumeurd is, weinig eisend en veel weg. Wel vindt hij zelf, dat er wel eens iets niet goed gaat. Hij verhuist nog wel eens. Tot 1923 gaat het goed in en rond Epe.

Geld beheerd door de politie

Maar dan vertrekt hij op 3 oktober 1923 naar een neef in Wiessel waar hij een tijdje in huis komt. Maar ook in Apeldoorn blijft hij de zwerver. Hij houdt het niet meer uit bij gezinnen en zoekt nu vaak de logementen op. Ook verbleef hij vaak in het logement van Willem Eikendal, de paardenkoopman, aan de 2e Wormenseweg hoek Nachtegaalweg in Apeldoorn. En de logementhouders (de goede!) zorgen, dat de financiën in orde blijven. Al het geld dat hij op zijn tochten ‘verdiende’ werd door anderen beheerd, soms een tijdje door de politie!. Maar er zijn natuurlijk ook anderen die profiteren van Willems goedheid. Op zijn regelmatige zwerftochten moet hij nogal wat geld krijgen, maar het verdween even vlot weer.

Voor zijn kleding hoeft hij niet veel geld uit te geven. Kleren en schoenen krijgt hij wel. En we zien hem dan met veel te grote kleren, een broek, met een touw om zijn middel opgehouden, de pijpen als een harmonica op zijn schoenen. Een veel te wijde jas, waarvan de mouwen veel te lang zijn en in plooien over zijn handen vallen. Schoenen, te groot, nu een hoge, dan een lage, dan weer sierlijke, ook wel twee verschillende. En dan een vette pet schuin op zijn hoofd.

De laatste jaren van zijn leven werden zijn zwerftochten minder, en laat hij zijn kistje thuis. Hij gaat alleen op pad met een doos, waarin lucifers en wat ander klein spul en een zak, waarin hij dingen opbergt die hij krijgt. Hij is zo bekend en sympathiek, dat de verkoop bijzaak is geworden. Bij de verkoop van een doosje lucifers worden de 2 of 3 cent in dank aangenomen en het doosje lucifers wordt ook maar weer in de doos gedaan. Opvallend is, dat hij zijn hele leven geen last gehad heeft van de jeugd. De jongens lieten hem met rust, scholden hem niet uit en liepen hem zelden na.

Standbeeld en gedenksteen voor Willem van Tongeren

In de dertiger jaren, hij is dan rond de 70 jaar, worden de zwerftochten, die vroeger 20 tot 30 km per dag waren, ingekort. En wanneer hij met zijn waren in Vaassen of Epe was geweest ging hij met de trein terug naar Apeldoorn. Kort voor de Tweede Wereldoorlog brak Willem zijn been, en vond men hem langs de kant van de weg. Hoe hij dat been gebroken had is niet te achterhalen. Hij werd met zijn beenbreuk verpleegd in het Julianaziekenhuis in Apeldoorn – een hele gebeurtenis voor hem – en na genezing wordt hij opgenomen in de Hoogeland stichting in Beekbergen. Op 75 jarige leeftijd is de klap van de beenbreuk en de gedwongen rust, eerst in het ziekenhuis en daarna op de ziekenzaal van het ‘Hietveld’ teveel voor de oude zwerver. Hij wordt niet meer de oude. Hij blijft op de ziekenzaal, waar hij op 7 november 1942 op 78 jarige leeftijd komt te overlijden.

Op de zesde foto ziet u het bronzen standbeeld van 1.20 meter hoog van Willem van Tongeren, deze werd vervaardigd door de Vaassense beeldhouwer P.M. Akkerman. Het heeft een mooie plek naast de Dorpskerk aan de Dorpsstraat in Vaassen.

Dit item is op zondag 22 december 2013 aan de online collectie toegevoegd.

Kernen

Veluwse plaatsen

Nieuw